Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: giga-


  • gi·ga
enkelvoud meervoud
naamwoord giga
verkleinwoord

de gigam

  1. (informatica) 109 byte = 1.000.000.000 byte
  2. (informatica) (verouderd) 10243 byte = 1.073.741.824 byte
stellend
onverbogen giga
verbogen -
partitief giga's

giga

  1. heel groot (voor een zelfstandig naamwoord)
     Alles is maatje extra large. Dat begint al op het giga parkeerterrein waar heel veel motorische paardenkrachten door vriendelijke verkeersregelaars naar een parkeerplek worden geloodst.[1]
  2. in hoge mate (voor een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord)
     En giga druk was het zeker. Ondanks mijn poging om er op tijd te zijn, stond ik rond vijf uur vrijwel helemaal achteraan in een gigantische mensenmassa.[2]
  1.   Weblink bron
    Marleen Benschop
    “Internationaal publiek bij WK IJslandse Paarden in Oirschot” (13 augustus 2017) op bd.nl  
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Robyn van Gorsel
    “De wereldberoemde kerstboom in New York is 'aangestoken'” (2 december 2021) op linda.nl