Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ger·ste·kor·rel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gerstekorrel gerstekorrels
verkleinwoord gerstekorreltje gerstekorreltjes

Zelfstandig naamwoord

de gerstekorrelm [3]

  1. (plantkunde) zaadkorrel van gerst
  2. (medisch) wit gezwelletje aan het ooglid door verstopping van de talg- of zweetklieren
  3. zeker patroon in breisteek
  4. zekere soort van wit weefsel, genoemd naar het erin geweven patroon
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen