Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oog·lid
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘huidplooi over het oog’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • samenstelling van  oog  en  lid 
enkelvoud meervoud
naamwoord ooglid oogleden
verkleinwoord ooglidje ooglidjes

Zelfstandig naamwoord

het ooglido

  1. (anatomie) een beschermend vlies van huid dat over de ogen bewogen kan worden
    • Als je met je ogen knippert, beweeg je je ooglid over je ogen. 
    • Als kind had hij een bleek, vrijwel rond gezicht met zware oogleden, waardoor hij iets van een verdrietige Pierrot had. [2] 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen