Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·raas·kal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geraaskal
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het geraaskalo

  1. aanhoudend op een luidruchtige manier onzin uitkramen
    • Bierdopje-beheerder Sypher gooit de handdoek in de ring: "Je raadt het al, tegen dat juridische geraaskal van deze partij met grootheidswaan en overbetaalde juristen kunnen we gewoonweg niet op. Zeker niet met de korte deadlines die ze stellen. We hebben hier gewoonweg niet de financiële middelen voor of überhaupt trek in om ons in dergelijke processen te verwikkelen," zo schrijft hij op de site. [2] 
    • "Als je zo denkt, mogen de Zwarte Pieten ook geen Witte Amerikanen zijn, want die zijn ook ooit tegen de zwarte man en vrouw tekeer gegaan! Wat een onzin, zeg. Dat er een groep is die het leukste kinderfeest kapot probeert te maken en niet inziet dat daardoor hun wellicht terechte commentaar op ons vermeend racisme eerder racisme bevordert dan vermindert, zeker nu ze onzin kakelen, moet men zelf weten, maar soms is de grens bereikt waar hun geraaskal stuitend wordt. En dat is nu." [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen