generiek
- ge·ne·riek
- Naamwoord van handeling van genus met het achtervoegsel -iek
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | generiek | generieker | generiekst |
verbogen | generieke | generiekere | generiekste |
partitief | generieks | generiekers | - |
generiek [1]
- (farmacologie) (geneesmiddel) waarvan het patent is verlopen en dat zonder merknaam op de markt wordt gebracht.
- algemeen, niet specifiek
- (biologie) behorend tot of gerelateerd aan een geslacht
- [1] magistraal, offlabel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | generiek | generieken |
verkleinwoord |
de generiek v
- (Vlaams) de namenlijst aan het begin of eind van een film of televisieprogramma; begintitels / aftiteling [2]
1. titels
- Het woord generiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "generiek" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ generisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ generiek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be