geluksvogel
- Geluid: geluksvogel (hulp, bestand)
- IPA: / ɣəˈlʏksfoɣəl / (4 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /χə.ˈlɵks.ˌvo(ʊ̯).χɔɫ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣə.ˈlɵks.ˌvoː.ɣəl/
- ge·luks·vo·gel
- Leenvertaling van Duits Glücksvogel [1], voor het eerst aangetroffen in 1833, zie vindplaats hieronder.
- samenstelling van geluk en vogel met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geluksvogel | geluksvogels |
verkleinwoord | geluksvogeltje | geluksvogeltjes |
de geluksvogel m
- iemand die onwaarschijnlijk veel geluk lijkt te hebben
- Hij is altijd al een geluksvogel geweest.
- ▸ Even achteloos als de vorige reis, deed joan den bal over de baan rollen, en wierp, even als de vorige reis, den koning om. ‘Zie mij zulk een' geluksvogel eens aan!’ riep de Jonker van scherpenzeel uit: ‘hij raakt slag op slag, zonder er eens naar om te zien.’[2]
1. iemand die onwaarschijnlijk veel geluk lijkt te hebben
- Het woord geluksvogel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geluksvogel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ geluksvogel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Jacob van Lennep“De pleegzoon”, 2 delen (1833), P. Meijer Warnars, Amsterdam, p. 72 op dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be