• pech·vo·gel
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘iem. die altijd pech heeft’ voor het eerst aangetroffen in 1909 [1]
  • samenstelling van  pech  en  vogel 
  • Het woord is afkomstig van een pop in de vorm van een vogel die in vroeger tijden op school door de meester werd gegooid naar een leerling die zich had misdragen. Deze moest de pechvogel dan terugbrengen naar de meester waarna hij een tik op de hand kreeg met de plak (een houten latje).
enkelvoud meervoud
naamwoord pechvogel pechvogels
verkleinwoord pechvogeltje pechvogeltjes

de pechvogelm

  1. een ongelukkig persoon, iemand met veel pech
    • Wat is Donald Duck toch een pechvogel! 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]