geleide
- ge·lei·de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geleide | geleiden geleides |
verkleinwoord | geleidetje | geleidetjes |
het geleide o
- het vergezellen, geleiden (van een persoon)
- de personen die iemand geleide doen
- 'Je krijgt een geleide mee tot aan de grens van mijn rijk. Verder kunnen wij niet gaan. Al zou ik het nog zo graag willen. Wij Palettanen komen nu eenmaal niet in de Vallei der Dwaasheid.'[3]
- geleidebaak, geleidebaken, geleidebiljet, geleidebrief, geleidehond, geleidelicht, geleidelijn, geleidemerk, geleiderail, geleidewapen
vervoeging van |
---|
geleiden |
geleide
vervoeging van: | leiden… |
geleide
- Het woord geleide staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geleide" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ geleide op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 115
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be