escort
- es·cort
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘callgirl’ voor het eerst aangetroffen in 1989 [1]
- van het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | escort | escorts |
verkleinwoord | escortje | escortjes |
- (beroep) persoon die gezelschap en/of begeleiding (vaak met seksuele handelingen) tegen betaling levert.
- dienst die voornoemde personen levert
- Het woord escort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "escort" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "escort" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ escort op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
escort | escorts |
escort
- (beroep) begeleider
- «He served as an escort.»
- Hij deed dienst als een begeleider.
- «He served as an escort.»
- begeleiding
- «With an escort of six armed guards he was taken away.»
- Onder begeleiding van zes gewapende bewakers werd hij weggebracht.
- «With an escort of six armed guards he was taken away.»
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to escort |
he/she/it | escorts |
verleden tijd | escorted |
voltooid deelwoord |
escorted |
onvoltooid deelwoord |
escorting |
gebiedende wijs | escort |
escort
- begeleiden
- «We escorted him to his cell.»
- We brachten hem naar zijn cel.
- «We escorted him to his cell.»