• es·cort
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘callgirl’ voor het eerst aangetroffen in 1989 [1]
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord escort escorts
verkleinwoord escortje escortjes

de escortv / m

  1. (beroep) persoon die gezelschap en/of begeleiding (vaak met seksuele handelingen) tegen betaling levert.
  2. dienst die voornoemde personen levert
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]


(klemtoonhomogram)

enkelvoud meervoud
escort escorts

escort

  1. (beroep) begeleider
    «He served as an escort
    Hij deed dienst als een begeleider.
  2. begeleiding
    «With an escort of six armed guards he was taken away.»
    Onder begeleiding van zes gewapende bewakers werd hij weggebracht.
vervoeging
onbepaalde wijs to  escort 
he/she/it  escorts 
verleden tijd  escorted 
voltooid
deelwoord
 escorted 
onvoltooid
deelwoord
 escorting 
gebiedende wijs  escort 

escort

  1. begeleiden
    «We escorted him to his cell.»
    We brachten hem naar zijn cel.