• ge·lei
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ingekookt sap’ voor het eerst aangetroffen in 1377 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gelei geleien
verkleinwoord geleitje geleitjes

de geleiv / m [3]

  1. (voeding) ingedikt vleesnat of vruchtensap
  2. afkorting van geleide [4]
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]