• geld·ge·ver
enkelvoud meervoud
naamwoord geldgever geldgevers
verkleinwoord

de geldgeverm [1]

  1. iemand die aan iemand anders geld geeft of uitleent
    • Ze hopen dat veelbelovende start-ups eerder in zee willen gaan met investeerders met een bekende naam en met een breed netwerk dan met een onbekende geldgever. [2] 
    • De politie zei vrijdag op zoek te zijn naar de onbekende geldgever, omdat onduidelijk is wat de herkomst is van de bankbiljetten. Er zijn volgens een politiewoordvoerder nog geen aanwijzingen dat het gaat om crimineel geld. Agenten hebben de achtergelaten eurobiljetten opgehaald, maar de ontvangers kunnen het geld later wel terugkrijgen. [3] 
    • De wereld van de goede doelen functioneert bij de gratie van meelevende donateurs. Wordt er geen geld gegeven, dan blijft het doel buiten bereik. Of het nu een klein lokaal initiatief betreft of een grote landelijke stichting, alle moeten het hebben van geldgevers en van vrijwilligers die zich metterdaad inzetten. [4] 
97 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]