• ge·jak·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord gejakker
verkleinwoord

het gejakkero

  1. het aanhoudend op een onprettige manier haasten
    • Het openbaar vervoer ligt donderdag grotendeels plat. Ook buschauffeur Jos Loohuis staakt. Morgen parkeert ie z'n 'lijn 3' demonstratief in de remise. Hij en zijn collega's zijn het gejakker beu. [2] 
    • Aan de actie die precies een half jaar in beslag neemt zijn maanden van voorbereiding voorafgegaan. De Politie Twente heeft volgens Van Brakel, officieel coördinator van de afdeling subjectieve verkeersonveiligheid van het korps, tegenwoordig meer mankracht en dat betekent meer gerichte controles. In dit geval hadden de Azeloërs uitgebreid geklaagd over het gejakker op de Engelbertinckstraat, waar ook een basisschool staat. In juli werd met behulp van een zogeheten wegkantradar in een week vastgesteld dat 78 procent van de automobilisten het in Azelo niet zo nauw namen met de maximumsnelheid. [3] 
    • Het volgens velen muzikaal mooiste deel van Oerend hard is het zachte intermezzo, het bruggetje dat begint met 'Maor zoals altied kump an dat gejakker 'n end'. "Een idee van Ferdi Joly", zegt Jolink, die het lied schreef met de gitarist uit Zieuwent. [4] 
92 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[5]