• has·te

haste

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van hasten
  2. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van hasten
  3. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van hasten
  4. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd gebiedende wijs van hasten



  • has·te

haste

  1. formeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord hasit
  2. tweede persoon meervoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord hasit