garagedeur
- Geluid: garagedeur (hulp, bestand)
- ga·ra·ge·deur
- samenstelling van garage en deur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | garagedeur | garagedeuren |
verkleinwoord | garagedeurtje | garagedeurtjes |
- een deur die toegang geeft tot de garage
- De auto was te hoog en kon niet door de garagedeur naar binnen.
- autodeur, badkamerdeur, balkondeur, kamerdeur, kastdeur, kelderdeur, keukendeur, kluisdeur, liftdeur, slaapkamerdeur, schuurdeur, tuindeur, woonkamerdeur, zolderdeur
1. een deur die toegang geeft tot de garage
- Het woord garagedeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "garagedeur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be