kastdeur
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kastdeur (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkɑsdør / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈkɑs.dɵr/
- (Limburg): /kəz.ˈdøːr/
Woordafbreking
- kast·deur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kast en deur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kastdeur | kastdeuren |
verkleinwoord | kastdeurtje | kastdeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
- een deur bedoeld om er een kast mee af te sluiten
- Bij bezeerde zich toen hij tegen de openstaande kastdeur aanliep.
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord kastdeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kastdeur" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be