fusilleren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van fusilleren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | fusilleren | te fusilleren | ||||||||
toekomend | zullen fusilleren | te zullen fusilleren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefusilleerd | te hebben gefusilleerd | ||||||||
toekomend | gefusilleerd zullen hebben | gefusilleerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
fusillerend | gefusilleerd | ev. fusilleer |
mv. verouderd fusilleert |
fusillere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | fusilleer | fusilleert | fusilleert | fusilleert | fusilleert | fusilleren | fusilleren | fusilleren | |||
verleden (o.v.t.) | fusilleerde | fusilleerde | fusilleerde | fusilleerde | fusilleerde | fusilleerden | fusilleerden | fusilleerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal fusilleren | zult/zal fusilleren | zult/zal fusilleren | zult fusilleren | zal fusilleren | zullen fusilleren | zullen fusilleren | zullen fusilleren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fusilleren | zou fusilleren | zou(dt) fusilleren | zoudt fusilleren | zou fusilleren | zouden fusilleren | zouden fusilleren | zouden fusilleren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefusilleerd | hebt gefusilleerd | hebt/heeft gefusilleerd | hebt gefusilleerd | heeft gefusilleerd | hebben gefusilleerd | hebben gefusilleerd | hebben gefusilleerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gefusilleerd | had gefusilleerd | had gefusilleerd | hadt gefusilleerd | had gefusilleerd | hadden gefusilleerd | hadden gefusilleerd | hadden gefusilleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefusilleerd hebben | zal/zult gefusilleerd hebben | zult/zal gefusilleerd hebben | zult gefusilleerd hebben | zal gefusilleerd hebben | zullen gefusilleerd hebben | zullen gefusilleerd hebben | zullen gefusilleerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefusilleerd hebben | zou gefusilleerd hebben | zou/zoudt gefusilleerd hebben | zoudt gefusilleerd hebben | zou gefusilleerd hebben | zouden gefusilleerd hebben | zouden gefusilleerd hebben | zouden gefusilleerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gefusilleerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gefusilleerd | er is gefusilleerd | |||||||||
verleden | er werd gefusilleerd | er was gefusilleerd | |||||||||
toekomend | er zal gefusilleerd worden | er zal gefusilleerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gefusilleerd worden | er zou gefusilleerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gefusilleerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gefusilleerd worden | gefusilleerd te worden | ||||||||
toekomend | gefusilleerd zullen worden | gefusilleerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gefusilleerd zijn | gefusilleerd te zijn | ||||||||
toekomend | gefusilleerd zullen zijn | gefusilleerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gefusilleerd | wordt gefusilleerd | wordt gefusilleerd | wordt gefusilleerd | wordt gefusilleerd | worden gefusilleerd | worden gefusilleerd | worden gefusilleerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gefusilleerd | werd gefusilleerd | werd gefusilleerd | werdt gefusilleerd | werd gefusilleerd | werden gefusilleerd | werden gefusilleerd | werden gefusilleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gefusilleerd worden | zult gefusilleerd worden | zult gefusilleerd worden | zult gefusilleerd worden | zal gefusilleerd worden | zullen gefusilleerd worden | zullen gefusilleerd worden | zullen gefusilleerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gefusilleerd worden | zou gefusilleerd worden | zou/zoudt gefusilleerd worden | zoudt gefusilleerd worden | zou gefusilleerd worden | zouden gefusilleerd worden | zouden gefusilleerd worden | zouden gefusilleerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gefusilleerd | bent gefusilleerd | bent/is gefusilleerd | zijt gefusilleerd | is gefusilleerd | zijn gefusilleerd | zijn gefusilleerd | zijn gefusilleerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gefusilleerd | was gefusilleerd | was gefusilleerd | waart gefusilleerd | was gefusilleerd | waren gefusilleerd | waren gefusilleerd | waren gefusilleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefusilleerd zijn | zult gefusilleerd zijn | zult gefusilleerd zijn | zult gefusilleerd zijn | zal gefusilleerd zijn | zullen gefusilleerd zijn | zullen gefusilleerd zijn | zullen gefusilleerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefusilleerd zijn | zou gefusilleerd zijn | zou/zoudt gefusilleerd zijn | zoudt gefusilleerd zijn | zou gefusilleerd zijn | zouden gefusilleerd zijn | zouden gefusilleerd zijn | zouden gefusilleerd zijn |