• IPA: /ˈfuːrtʊ(m)/
  • fur·tum
  • Afgeleid van fūr (dief) met het achtervoegsel -tum.

fūrtum o

  1. diefstal
  2. gestolen goed
  3. (postklassiek) heimelijke handeling
  4. krijgslist

[1] furtum facere

  • een diefstal plegen

[1] furti damnari

  • voor een diefstal veroordeeld worden