friseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van friseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | friseren | te friseren | ||||||||
toekomend | zullen friseren | te zullen friseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefriseerd | te hebben gefriseerd | ||||||||
toekomend | gefriseerd zullen hebben | gefriseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
friserend | gefriseerd | ev. friseer |
mv. verouderd friseert |
frisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | friseer | friseert | friseert | friseert | friseert | friseren | friseren | friseren | |||
verleden (o.v.t.) | friseerde | friseerde | friseerde | friseerde | friseerde | friseerden | friseerden | friseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal friseren | zult/zal friseren | zult/zal friseren | zult friseren | zal friseren | zullen friseren | zullen friseren | zullen friseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou friseren | zou friseren | zou(dt) friseren | zoudt friseren | zou friseren | zouden friseren | zouden friseren | zouden friseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefriseerd | hebt gefriseerd | hebt/heeft gefriseerd | hebt gefriseerd | heeft gefriseerd | hebben gefriseerd | hebben gefriseerd | hebben gefriseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gefriseerd | had gefriseerd | had gefriseerd | hadt gefriseerd | had gefriseerd | hadden gefriseerd | hadden gefriseerd | hadden gefriseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefriseerd hebben | zal/zult gefriseerd hebben | zult/zal gefriseerd hebben | zult gefriseerd hebben | zal gefriseerd hebben | zullen gefriseerd hebben | zullen gefriseerd hebben | zullen gefriseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefriseerd hebben | zou gefriseerd hebben | zou/zoudt gefriseerd hebben | zoudt gefriseerd hebben | zou gefriseerd hebben | zouden gefriseerd hebben | zouden gefriseerd hebben | zouden gefriseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gefriseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gefriseerd | er is gefriseerd | |||||||||
verleden | er werd gefriseerd | er was gefriseerd | |||||||||
toekomend | er zal gefriseerd worden | er zal gefriseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gefriseerd worden | er zou gefriseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gefriseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gefriseerd worden | gefriseerd te worden | ||||||||
toekomend | gefriseerd zullen worden | gefriseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gefriseerd zijn | gefriseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gefriseerd zullen zijn | gefriseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gefriseerd | wordt gefriseerd | wordt gefriseerd | wordt gefriseerd | wordt gefriseerd | worden gefriseerd | worden gefriseerd | worden gefriseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gefriseerd | werd gefriseerd | werd gefriseerd | werdt gefriseerd | werd gefriseerd | werden gefriseerd | werden gefriseerd | werden gefriseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gefriseerd worden | zult gefriseerd worden | zult gefriseerd worden | zult gefriseerd worden | zal gefriseerd worden | zullen gefriseerd worden | zullen gefriseerd worden | zullen gefriseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gefriseerd worden | zou gefriseerd worden | zou/zoudt gefriseerd worden | zoudt gefriseerd worden | zou gefriseerd worden | zouden gefriseerd worden | zouden gefriseerd worden | zouden gefriseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gefriseerd | bent gefriseerd | bent/is gefriseerd | zijt gefriseerd | is gefriseerd | zijn gefriseerd | zijn gefriseerd | zijn gefriseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gefriseerd | was gefriseerd | was gefriseerd | waart gefriseerd | was gefriseerd | waren gefriseerd | waren gefriseerd | waren gefriseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefriseerd zijn | zult gefriseerd zijn | zult gefriseerd zijn | zult gefriseerd zijn | zal gefriseerd zijn | zullen gefriseerd zijn | zullen gefriseerd zijn | zullen gefriseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefriseerd zijn | zou gefriseerd zijn | zou/zoudt gefriseerd zijn | zoudt gefriseerd zijn | zou gefriseerd zijn | zouden gefriseerd zijn | zouden gefriseerd zijn | zouden gefriseerd zijn |