frequenteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van frequenteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | frequenteren | te frequenteren | ||||||||
toekomend | zullen frequenteren | te zullen frequenteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefrequenteerd | te hebben gefrequenteerd | ||||||||
toekomend | gefrequenteerd zullen hebben | gefrequenteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
frequenterend | gefrequenteerd | ev. frequenteer |
mv. verouderd frequenteert |
frequentere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | frequenteer | frequenteert | frequenteert | frequenteert | frequenteert | frequenteren | frequenteren | frequenteren | |||
verleden (o.v.t.) | frequenteerde | frequenteerde | frequenteerde | frequenteerde | frequenteerde | frequenteerden | frequenteerden | frequenteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal frequenteren | zult/zal frequenteren | zult/zal frequenteren | zult frequenteren | zal frequenteren | zullen frequenteren | zullen frequenteren | zullen frequenteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou frequenteren | zou frequenteren | zou(dt) frequenteren | zoudt frequenteren | zou frequenteren | zouden frequenteren | zouden frequenteren | zouden frequenteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefrequenteerd | hebt gefrequenteerd | hebt/heeft gefrequenteerd | hebt gefrequenteerd | heeft gefrequenteerd | hebben gefrequenteerd | hebben gefrequenteerd | hebben gefrequenteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gefrequenteerd | had gefrequenteerd | had gefrequenteerd | hadt gefrequenteerd | had gefrequenteerd | hadden gefrequenteerd | hadden gefrequenteerd | hadden gefrequenteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefrequenteerd hebben | zal/zult gefrequenteerd hebben | zult/zal gefrequenteerd hebben | zult gefrequenteerd hebben | zal gefrequenteerd hebben | zullen gefrequenteerd hebben | zullen gefrequenteerd hebben | zullen gefrequenteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefrequenteerd hebben | zou gefrequenteerd hebben | zou/zoudt gefrequenteerd hebben | zoudt gefrequenteerd hebben | zou gefrequenteerd hebben | zouden gefrequenteerd hebben | zouden gefrequenteerd hebben | zouden gefrequenteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gefrequenteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gefrequenteerd | er is gefrequenteerd | |||||||||
verleden | er werd gefrequenteerd | er was gefrequenteerd | |||||||||
toekomend | er zal gefrequenteerd worden | er zal gefrequenteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gefrequenteerd worden | er zou gefrequenteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gefrequenteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gefrequenteerd worden | gefrequenteerd te worden | ||||||||
toekomend | gefrequenteerd zullen worden | gefrequenteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gefrequenteerd zijn | gefrequenteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gefrequenteerd zullen zijn | gefrequenteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gefrequenteerd | wordt gefrequenteerd | wordt gefrequenteerd | wordt gefrequenteerd | wordt gefrequenteerd | worden gefrequenteerd | worden gefrequenteerd | worden gefrequenteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gefrequenteerd | werd gefrequenteerd | werd gefrequenteerd | werdt gefrequenteerd | werd gefrequenteerd | werden gefrequenteerd | werden gefrequenteerd | werden gefrequenteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gefrequenteerd worden | zult gefrequenteerd worden | zult gefrequenteerd worden | zult gefrequenteerd worden | zal gefrequenteerd worden | zullen gefrequenteerd worden | zullen gefrequenteerd worden | zullen gefrequenteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gefrequenteerd worden | zou gefrequenteerd worden | zou/zoudt gefrequenteerd worden | zoudt gefrequenteerd worden | zou gefrequenteerd worden | zouden gefrequenteerd worden | zouden gefrequenteerd worden | zouden gefrequenteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gefrequenteerd | bent gefrequenteerd | bent/is gefrequenteerd | zijt gefrequenteerd | is gefrequenteerd | zijn gefrequenteerd | zijn gefrequenteerd | zijn gefrequenteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gefrequenteerd | was gefrequenteerd | was gefrequenteerd | waart gefrequenteerd | was gefrequenteerd | waren gefrequenteerd | waren gefrequenteerd | waren gefrequenteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefrequenteerd zijn | zult gefrequenteerd zijn | zult gefrequenteerd zijn | zult gefrequenteerd zijn | zal gefrequenteerd zijn | zullen gefrequenteerd zijn | zullen gefrequenteerd zijn | zullen gefrequenteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefrequenteerd zijn | zou gefrequenteerd zijn | zou/zoudt gefrequenteerd zijn | zoudt gefrequenteerd zijn | zou gefrequenteerd zijn | zouden gefrequenteerd zijn | zouden gefrequenteerd zijn | zouden gefrequenteerd zijn |