fluoresceren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van fluoresceren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | fluoresceren | te fluoresceren | ||||||
toekomend | zullen fluoresceren | te zullen fluoresceren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefluoresceerd | te hebben gefluoresceerd | ||||||
toekomend | gefluoresceerd zullen hebben | gefluoresceerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
fluorescerend | gefluoresceerd | ev. fluoresceer |
mv. verouderd fluoresceert |
fluorescere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | fluoresceer | fluoresceert | fluoresceert | fluoresceert | fluoresceert | fluoresceren | fluoresceren | fluoresceren | |
verleden (o.v.t.) | fluoresceerde | fluoresceerde | fluoresceerde | fluoresceerde | fluoresceerde | fluoresceerden | fluoresceerden | fluoresceerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal fluoresceren | zult/zal fluoresceren | zult/zal fluoresceren | zult fluoresceren | zal fluoresceren | zullen fluoresceren | zullen fluoresceren | zullen fluoresceren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fluoresceren | zou fluoresceren | zou(dt) fluoresceren | zoudt fluoresceren | zou fluoresceren | zouden fluoresceren | zouden fluoresceren | zouden fluoresceren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefluoresceerd | hebt gefluoresceerd | hebt/heeft gefluoresceerd | hebt gefluoresceerd | heeft gefluoresceerd | hebben gefluoresceerd | hebben gefluoresceerd | hebben gefluoresceerd | |
verleden (v.v.t.) | had gefluoresceerd | had gefluoresceerd | had gefluoresceerd | hadt gefluoresceerd | had gefluoresceerd | hadden gefluoresceerd | hadden gefluoresceerd | hadden gefluoresceerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefluoresceerd hebben | zal/zult gefluoresceerd hebben | zult/zal gefluoresceerd hebben | zult gefluoresceerd hebben | zal gefluoresceerd hebben | zullen gefluoresceerd hebben | zullen gefluoresceerd hebben | zullen gefluoresceerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefluoresceerd hebben | zou gefluoresceerd hebben | zou/zoudt gefluoresceerd hebben | zoudt gefluoresceerd hebben | zou gefluoresceerd hebben | zouden gefluoresceerd hebben | zouden gefluoresceerd hebben | zouden gefluoresceerd hebben |