fluoresceerde
- flu·o·res·ceer·de
vervoeging van |
---|
fluoresceren |
fluoresceerde
- enkelvoud verleden tijd van fluoresceren
- Ik fluoresceerde.
- Jij fluoresceerde.
- Hij, zij, het fluoresceerde.
- Ik fluoresceerde.
- Het woord fluoresceerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.