flensen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van flensen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | flensen | te flensen | ||||||||
toekomend | zullen flensen | te zullen flensen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geflenst | te hebben geflenst | ||||||||
toekomend | geflenst zullen hebben | geflenst te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
flensend | geflenst | ev. flens |
mv. verouderd flenst |
flense | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | flens | flenst | flenst | flenst | flenst | flensen | flensen | flensen | |||
verleden (o.v.t.) | flenste | flenste | flenste | flenste | flenste | flensten | flensten | flensten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal flensen | zult/zal flensen | zult/zal flensen | zult flensen | zal flensen | zullen flensen | zullen flensen | zullen flensen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou flensen | zou flensen | zou(dt) flensen | zoudt flensen | zou flensen | zouden flensen | zouden flensen | zouden flensen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geflenst | hebt geflenst | hebt/heeft geflenst | hebt geflenst | heeft geflenst | hebben geflenst | hebben geflenst | hebben geflenst | |||
verleden (v.v.t.) | had geflenst | had geflenst | had geflenst | hadt geflenst | had geflenst | hadden geflenst | hadden geflenst | hadden geflenst | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geflenst hebben | zal/zult geflenst hebben | zult/zal geflenst hebben | zult geflenst hebben | zal geflenst hebben | zullen geflenst hebben | zullen geflenst hebben | zullen geflenst hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geflenst hebben | zou geflenst hebben | zou/zoudt geflenst hebben | zoudt geflenst hebben | zou geflenst hebben | zouden geflenst hebben | zouden geflenst hebben | zouden geflenst hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geflenst worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geflenst | er is geflenst | |||||||||
verleden | er werd geflenst | er was geflenst | |||||||||
toekomend | er zal geflenst worden | er zal geflenst zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geflenst worden | er zou geflenst zijn | |||||||||
lijdende vorm geflenst worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geflenst worden | geflenst te worden | ||||||||
toekomend | geflenst zullen worden | geflenst te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geflenst zijn | geflenst te zijn | ||||||||
toekomend | geflenst zullen zijn | geflenst te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geflenst | wordt geflenst | wordt geflenst | wordt geflenst | wordt geflenst | worden geflenst | worden geflenst | worden geflenst | |||
verleden (o.v.t.) | werd geflenst | werd geflenst | werd geflenst | werdt geflenst | werd geflenst | werden geflenst | werden geflenst | werden geflenst | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geflenst worden | zult geflenst worden | zult geflenst worden | zult geflenst worden | zal geflenst worden | zullen geflenst worden | zullen geflenst worden | zullen geflenst worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geflenst worden | zou geflenst worden | zou/zoudt geflenst worden | zoudt geflenst worden | zou geflenst worden | zouden geflenst worden | zouden geflenst worden | zouden geflenst worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geflenst | bent geflenst | bent/is geflenst | zijt geflenst | is geflenst | zijn geflenst | zijn geflenst | zijn geflenst | |||
verleden (v.v.t.) | was geflenst | was geflenst | was geflenst | waart geflenst | was geflenst | waren geflenst | waren geflenst | waren geflenst | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geflenst zijn | zult geflenst zijn | zult geflenst zijn | zult geflenst zijn | zal geflenst zijn | zullen geflenst zijn | zullen geflenst zijn | zullen geflenst zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geflenst zijn | zou geflenst zijn | zou/zoudt geflenst zijn | zoudt geflenst zijn | zou geflenst zijn | zouden geflenst zijn | zouden geflenst zijn | zouden geflenst zijn |