flauwekullen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van flauwekullen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | flauwekullen | te flauwekullen | ||||||
toekomend | zullen flauwekullen | te zullen flauwekullen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geflauwekuld | te hebben geflauwekuld | ||||||
toekomend | geflauwekuld zullen hebben | geflauwekuld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
flauwekullend | geflauwekuld | ev. flauwekul |
mv. verouderd flauwekult |
flauwekulle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | flauwekul | flauwekult | flauwekult | flauwekult | flauwekult | flauwekullen | flauwekullen | flauwekullen | |
verleden (o.v.t.) | flauwekulde | flauwekulde | flauwekulde | flauwekulde | flauwekulde | flauwekulden | flauwekulden | flauwekulden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal flauwekullen | zult/zal flauwekullen | zult/zal flauwekullen | zult flauwekullen | zal flauwekullen | zullen flauwekullen | zullen flauwekullen | zullen flauwekullen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou flauwekullen | zou flauwekullen | zou(dt) flauwekullen | zoudt flauwekullen | zou flauwekullen | zouden flauwekullen | zouden flauwekullen | zouden flauwekullen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geflauwekuld | hebt geflauwekuld | hebt/heeft geflauwekuld | hebt geflauwekuld | heeft geflauwekuld | hebben geflauwekuld | hebben geflauwekuld | hebben geflauwekuld | |
verleden (v.v.t.) | had geflauwekuld | had geflauwekuld | had geflauwekuld | hadt geflauwekuld | had geflauwekuld | hadden geflauwekuld | hadden geflauwekuld | hadden geflauwekuld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geflauwekuld hebben | zal/zult geflauwekuld hebben | zult/zal geflauwekuld hebben | zult geflauwekuld hebben | zal geflauwekuld hebben | zullen geflauwekuld hebben | zullen geflauwekuld hebben | zullen geflauwekuld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geflauwekuld hebben | zou geflauwekuld hebben | zou/zoudt geflauwekuld hebben | zoudt geflauwekuld hebben | zou geflauwekuld hebben | zouden geflauwekuld hebben | zouden geflauwekuld hebben | zouden geflauwekuld hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geflauwekuld worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geflauwekuld | er is geflauwekuld | |||||||
verleden | er werd geflauwekuld | er was geflauwekuld | |||||||
toekomend | er zal geflauwekuld worden | er zal geflauwekuld zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geflauwekuld worden | er zou geflauwekuld zijn |