flatteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van flatteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | flatteren | te flatteren | ||||||||
toekomend | zullen flatteren | te zullen flatteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geflatteerd | te hebben geflatteerd | ||||||||
toekomend | geflatteerd zullen hebben | geflatteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
flatterend | geflatteerd | ev. flatteer |
mv. verouderd flatteert |
flattere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | flatteer | flatteert | flatteert | flatteert | flatteert | flatteren | flatteren | flatteren | |||
verleden (o.v.t.) | flatteerde | flatteerde | flatteerde | flatteerde | flatteerde | flatteerden | flatteerden | flatteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal flatteren | zult/zal flatteren | zult/zal flatteren | zult flatteren | zal flatteren | zullen flatteren | zullen flatteren | zullen flatteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou flatteren | zou flatteren | zou(dt) flatteren | zoudt flatteren | zou flatteren | zouden flatteren | zouden flatteren | zouden flatteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geflatteerd | hebt geflatteerd | hebt/heeft geflatteerd | hebt geflatteerd | heeft geflatteerd | hebben geflatteerd | hebben geflatteerd | hebben geflatteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geflatteerd | had geflatteerd | had geflatteerd | hadt geflatteerd | had geflatteerd | hadden geflatteerd | hadden geflatteerd | hadden geflatteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geflatteerd hebben | zal/zult geflatteerd hebben | zult/zal geflatteerd hebben | zult geflatteerd hebben | zal geflatteerd hebben | zullen geflatteerd hebben | zullen geflatteerd hebben | zullen geflatteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geflatteerd hebben | zou geflatteerd hebben | zou/zoudt geflatteerd hebben | zoudt geflatteerd hebben | zou geflatteerd hebben | zouden geflatteerd hebben | zouden geflatteerd hebben | zouden geflatteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geflatteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geflatteerd | er is geflatteerd | |||||||||
verleden | er werd geflatteerd | er was geflatteerd | |||||||||
toekomend | er zal geflatteerd worden | er zal geflatteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geflatteerd worden | er zou geflatteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geflatteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geflatteerd worden | geflatteerd te worden | ||||||||
toekomend | geflatteerd zullen worden | geflatteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geflatteerd zijn | geflatteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geflatteerd zullen zijn | geflatteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geflatteerd | wordt geflatteerd | wordt geflatteerd | wordt geflatteerd | wordt geflatteerd | worden geflatteerd | worden geflatteerd | worden geflatteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geflatteerd | werd geflatteerd | werd geflatteerd | werdt geflatteerd | werd geflatteerd | werden geflatteerd | werden geflatteerd | werden geflatteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geflatteerd worden | zult geflatteerd worden | zult geflatteerd worden | zult geflatteerd worden | zal geflatteerd worden | zullen geflatteerd worden | zullen geflatteerd worden | zullen geflatteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geflatteerd worden | zou geflatteerd worden | zou/zoudt geflatteerd worden | zoudt geflatteerd worden | zou geflatteerd worden | zouden geflatteerd worden | zouden geflatteerd worden | zouden geflatteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geflatteerd | bent geflatteerd | bent/is geflatteerd | zijt geflatteerd | is geflatteerd | zijn geflatteerd | zijn geflatteerd | zijn geflatteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geflatteerd | was geflatteerd | was geflatteerd | waart geflatteerd | was geflatteerd | waren geflatteerd | waren geflatteerd | waren geflatteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geflatteerd zijn | zult geflatteerd zijn | zult geflatteerd zijn | zult geflatteerd zijn | zal geflatteerd zijn | zullen geflatteerd zijn | zullen geflatteerd zijn | zullen geflatteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geflatteerd zijn | zou geflatteerd zijn | zou/zoudt geflatteerd zijn | zoudt geflatteerd zijn | zou geflatteerd zijn | zouden geflatteerd zijn | zouden geflatteerd zijn | zouden geflatteerd zijn |