• flat·te·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘te fraai voorstellen’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • uit het Frans met het achtervoegsel -eren[2]

flatteren [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
flatteren
flatteerde
geflatteerd
zwak -d volledig
  1. iets mooier doen voorstellen of lijken dan het in werkelijkheid is
    • Een abonnee met op zaterdag de papieren krant en de hele week digitale toegang geldt voor 1/6 voor papier en volledig voor digitaal. Eén abonnee kan zo voor meer dan 100% in de oplage tellen. Dat is versterkt het geval wanneer de uitgever ervoor kiest om ook de voltijd, 6-daags, abonnees op deze manier te wegen. Dan geldt één abonnee volledig voor papier en volledig voor digitaal (totaal: 200%). Om de digitale cijfers niet extra te flatteren kiezen de meeste uitgevers hier niet voor, sommigen echter wel. Zoals ik eerder al stelde, met de nieuwe abonnementsvormen en de vele wijzigingen in de rekenregels is de telling diffuus geworden.[4] 
  2. het uiterlijk van iemand zo gunstig mogelijk presenteren
    • Wikkeljurken zijn al jaren favoriet bij een grote groep vrouwen. Logisch. Ze flatteren zo'n beetje elk figuur, je kunt ze los of aangesloten dragen en zo het accent leggen op de heupen of juist de taille. De multiwrapdress gaat nog een stap verder; het is een wikkeljurk die op veel manieren kan worden gedragen. Mits goed ontworpen, koop je zo zeven jurken in één keer.[5]  
90 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]