flashen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van flashen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		flashen			te flashen
	toekomend		zullen flashen			te zullen flashen
voltooid	tegenwoordig		hebben geflasht			te hebben geflasht
	toekomend		geflasht zullen hebben			geflasht te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	flashend		geflasht			ev. flash	mv. verouderd flasht	flashe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	flash	flasht	flasht	flasht	flasht	flashen	flashen	flashen
verleden (o.v.t.)	flashte	flashte	flashte	flashte	flashte	flashten	flashten	flashten
toekomend (o.t.t.t.)	zal flashen	zult/zal flashen	zult/zal flashen	zult flashen	zal flashen	zullen flashen	zullen flashen	zullen flashen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou flashen	zou flashen	zou(dt) flashen	zoudt flashen	zou flashen	zouden flashen	zouden flashen	zouden flashen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geflasht	hebt geflasht	hebt/heeft geflasht	hebt geflasht	heeft geflasht	hebben geflasht	hebben geflasht	hebben geflasht
verleden (v.v.t.)	had geflasht	had geflasht	had geflasht	hadt geflasht	had geflasht	hadden geflasht	hadden geflasht	hadden geflasht
toekomend (v.t.t.t.)	zal geflasht hebben	zal/zult geflasht hebben	zult/zal geflasht hebben	zult geflasht hebben	zal geflasht hebben	zullen geflasht hebben	zullen geflasht hebben	zullen geflasht hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geflasht hebben	zou geflasht hebben	zou/zoudt geflasht hebben	zoudt geflasht hebben	zou geflasht hebben	zouden geflasht hebben	zouden geflasht hebben	zouden geflasht hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geflasht worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geflasht				er is geflasht
verleden	er werd geflasht				er was geflasht
toekomend	er zal geflasht worden				er zal geflasht zijn
voorwaardelijk	er zou geflasht worden				er zou geflasht zijn
lijdende vorm geflasht worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		geflasht worden			geflasht te worden
	toekomend		geflasht zullen worden			geflasht te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		geflasht zijn			geflasht te zijn
	toekomend		geflasht zullen zijn			geflasht te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word geflasht	wordt geflasht	wordt geflasht	wordt geflasht	wordt geflasht	worden geflasht	worden geflasht	worden geflasht
verleden (o.v.t.)	werd geflasht	werd geflasht	werd geflasht	werdt geflasht	werd geflasht	werden geflasht	werden geflasht	werden geflasht
toekomend (o.t.t.t.)	zal geflasht worden	zult geflasht worden	zult geflasht worden	zult geflasht worden	zal geflasht worden	zullen geflasht worden	zullen geflasht worden	zullen geflasht worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou geflasht worden	zou geflasht worden	zou/zoudt geflasht worden	zoudt geflasht worden	zou geflasht worden	zouden geflasht worden	zouden geflasht worden	zouden geflasht worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geflasht	bent geflasht	bent/is geflasht	zijt geflasht	is geflasht	zijn geflasht	zijn geflasht	zijn geflasht
verleden (v.v.t.)	was geflasht	was geflasht	was geflasht	waart geflasht	was geflasht	waren geflasht	waren geflasht	waren geflasht
toekomend (v.t.t.t.)	zal geflasht zijn	zult geflasht zijn	zult geflasht zijn	zult geflasht zijn	zal geflasht zijn	zullen geflasht zijn	zullen geflasht zijn	zullen geflasht zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geflasht zijn	zou geflasht zijn	zou/zoudt geflasht zijn	zoudt geflasht zijn	zou geflasht zijn	zouden geflasht zijn	zouden geflasht zijn	zouden geflasht zijn