flamboyant
- Geluid: flamboyant (hulp, bestand)
- flam·boy·ant
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | flamboyant | flamboyanter | flamboyantst |
verbogen | flamboyante | flamboyantere | flamboyantste |
partitief | flamboyants | flamboyanters | - |
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stralend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1950 [1]
flamboyant
- vurig, hartstochtelijk
- Ik vond vooral de flamboyante gotiek erg indrukwekkend.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flamboyant | flamboyanten |
verkleinwoord |
de flamboyant m
- (plantkunde) Delonix regia een een tot 15 m hoge boom met een brede, schermvormige kroon uit de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae).
- De bloemen van de flamboyant zijn oranjerood tot scharlakenrood en 10-15 cm groot.
- Het woord flamboyant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flamboyant" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "flamboyant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: flamboyant (VS) (hulp, bestand)
- IPA:
- Leenwoord uit het Frans
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
flamboyant | more flamboyant | most flamboyant |
flamboyant
- IPA: /flɑ̃.bwa.jɑ̃/
flamboyant
- tegenwoordig deelwoord (participe présent) van flamboyer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | flamboyant | flamboyants |
vrouwelijk | flamboyante | flamboyantes |
flamboyant
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
flamboyant | le flamboyant | flamboyants | les flamboyants |
flamboyant m