fiscaal
- fis·caal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. de belastingen’ voor het eerst aangetroffen in 1767 [1]
- afgeleid van fiscus met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fiscaal | fiscalen |
verkleinwoord | - | - |
de fiscaal m
- openbare aanklager bij bepaalde rechtbanken
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | fiscaal | fiscaler | fiscaalst |
verbogen | fiscale | fiscalere | fiscaalste |
partitief | fiscaals | fiscalers | - |
fiscaal
- de belastingen betreffend
- ▸ De Rekenkamer noemt het niet zeker of het energielabel voor woningen voldoende betrouwbaar is; verder is onduidelijk wat het effect is van een fiscale regeling die bedoeld is om experts uit het buitenland aan te trekken en van regelingen om oudere werklozen aan werk te helpen.[4]
1.
- Het woord fiscaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fiscaal" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fiscaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fiscaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ www.nu.nl
- ↑ Weblink bron “'Overheid schiet ernstig tekort bij defensie, justitie en belastingdienst'” (18-05-2016), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be