fijnsnijden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van fijnsnijden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | fijnsnijden | fijn te snijden | ||||||||
toekomend | zullen fijnsnijden fijn zullen snijden |
te zullen fijnsnijden fijn te zullen snijden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben fijngesneden | te hebben fijngesneden | ||||||||
toekomend | fijngesneden zullen hebben | fijngesneden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
fijnsnijdend | fijngesneden | ev. snij fijn/ snijd fijn |
mv. verouderd snijdt fijn |
snijde fijn (bijzin) fijnsnijde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | snij fijn/ snijd fijn | snijdt fijn | snijdt fijn | snijdt fijn | snijdt fijn | snijden fijn | snijden fijn | snijden fijn | |||
verleden (o.v.t.) | sneed fijn | sneed fijn | sneed fijn | sneed fijn | sneed fijn | sneden fijn | sneden fijn | sneden fijn | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal fijnsnijden | zult/zal fijnsnijden | zult/zal fijnsnijden | zult fijnsnijden | zal fijnsnijden | zullen fijnsnijden | zullen fijnsnijden | zullen fijnsnijden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fijnsnijden | zou fijnsnijden | zou(dt) fijnsnijden | zoudt fijnsnijden | zou fijnsnijden | zouden fijnsnijden | zouden fijnsnijden | zouden fijnsnijden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | fijnsnij/ fijnsnijd | fijnsnijdt | fijnsnijdt | fijnsnijdt | fijnsnijdt | fijnsnijden | fijnsnijden | fijnsnijden | |||
verleden (o.v.t.) | fijnsneed | fijnsneed | fijnsneed | fijnsneed | fijnsneed | fijnsneden | fijnsneden | fijnsneden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal fijnsnijden fijn zal snijden |
zult/zal fijnsnijden fijn zult/zal snijden |
zult/zal fijnsnijden fijn zult/zal snijden |
zult fijnsnijden fijn zult snijden |
zal fijnsnijden fijn zal snijden |
zullen fijnsnijden fijn zullen snijden |
zullen fijnsnijden fijn zullen snijden |
zullen fijnsnijden fijn zullen snijden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fijnsnijden fijn zou snijden |
zou fijnsnijden fijn zou snijden |
zou(dt) fijnsnijden fijn zou(dt) snijden |
zoudt fijnsnijden fijn zoudt snijden |
zou fijnsnijden fijn zou snijden |
zouden fijnsnijden fijn zouden snijden |
zouden fijnsnijden fijn zouden snijden |
zouden fijnsnijden fijn zouden snijden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb fijngesneden | hebt fijngesneden | hebt/heeft fijngesneden | hebt fijngesneden | heeft fijngesneden | hebben fijngesneden | hebben fijngesneden | hebben fijngesneden | |||
verleden (v.v.t.) | had fijngesneden | had fijngesneden | had fijngesneden | hadt fijngesneden | had fijngesneden | hadden fijngesneden | hadden fijngesneden | hadden fijngesneden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal fijngesneden hebben | zal/zult fijngesneden hebben | zult/zal fijngesneden hebben | zult fijngesneden hebben | zal fijngesneden hebben | zullen fijngesneden hebben | zullen fijngesneden hebben | zullen fijngesneden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou fijngesneden hebben | zou fijngesneden hebben | zou/zoudt fijngesneden hebben | zoudt fijngesneden hebben | zou fijngesneden hebben | zouden fijngesneden hebben | zouden fijngesneden hebben | zouden fijngesneden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm fijngesneden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt fijngesneden | er is fijngesneden | |||||||||
verleden | er werd fijngesneden | er was fijngesneden | |||||||||
toekomend | er zal fijngesneden worden | er zal fijngesneden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou fijngesneden worden | er zou fijngesneden zijn | |||||||||
lijdende vorm fijngesneden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | fijngesneden worden | fijngesneden te worden | ||||||||
toekomend | fijngesneden zullen worden | fijngesneden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | fijngesneden zijn | fijngesneden te zijn | ||||||||
toekomend | fijngesneden zullen zijn | fijngesneden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word fijngesneden | wordt fijngesneden | wordt fijngesneden | wordt fijngesneden | wordt fijngesneden | worden fijngesneden | worden fijngesneden | worden fijngesneden | |||
verleden (o.v.t.) | werd fijngesneden | werd fijngesneden | werd fijngesneden | werdt fijngesneden | werd fijngesneden | werden fijngesneden | werden fijngesneden | werden fijngesneden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal fijngesneden worden | zult fijngesneden worden | zult fijngesneden worden | zult fijngesneden worden | zal fijngesneden worden | zullen fijngesneden worden | zullen fijngesneden worden | zullen fijngesneden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fijngesneden worden | zou fijngesneden worden | zou/zoudt fijngesneden worden | zoudt fijngesneden worden | zou fijngesneden worden | zouden fijngesneden worden | zouden fijngesneden worden | zouden fijngesneden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben fijngesneden | bent fijngesneden | bent/is fijngesneden | zijt fijngesneden | is fijngesneden | zijn fijngesneden | zijn fijngesneden | zijn fijngesneden | |||
verleden (v.v.t.) | was fijngesneden | was fijngesneden | was fijngesneden | waart fijngesneden | was fijngesneden | waren fijngesneden | waren fijngesneden | waren fijngesneden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal fijngesneden zijn | zult fijngesneden zijn | zult fijngesneden zijn | zult fijngesneden zijn | zal fijngesneden zijn | zullen fijngesneden zijn | zullen fijngesneden zijn | zullen fijngesneden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou fijngesneden zijn | zou fijngesneden zijn | zou/zoudt fijngesneden zijn | zoudt fijngesneden zijn | zou fijngesneden zijn | zouden fijngesneden zijn | zouden fijngesneden zijn | zouden fijngesneden zijn |