Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·pont
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietspont fietsponten
verkleinwoord fietspontje fietspontjes

Zelfstandig naamwoord

de fietspontv / m

  1. een pont voor fietsers en wandelaars
    • Ten oosten van Nijmegen kan je nog met een fietspont oversteken naar de Millingerwaard. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid