ferry
- fer·ry
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘veerboot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1857 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ferry | ferry's |
verkleinwoord | ferry'tje | ferry'tjes |
- (scheepvaart), (techniek) een schip dat speciaal gebouwd en uitgerust is om in een veerdienst ingelegd te worden
- motorboot, boorschip, bulkschip, containerschip, luchtkussenvaartuig, sleepboot, ijsbreker, treiler, woonschip, motorjacht, tanker, vleugelboot, cruiseschip, gastanker, koelschip
1. een schip dat speciaal gebouwd en uitgerust is om in een veerdienst ingelegd te worden.
- Het woord ferry staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ferry" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ferry" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: ferry (VS) (hulp, bestand)
- IPA:
enkelvoud | meervoud |
---|---|
ferry | ferries |
ferry