expireren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van expireren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | expireren | te expireren | ||||||||
toekomend | zullen expireren | te zullen expireren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geëxpireerd | te hebben geëxpireerd | ||||||||
toekomend | geëxpireerd zullen hebben | geëxpireerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
expirerend | geëxpireerd | ev. expireer |
mv. verouderd expireert |
expirere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | expireer | expireert | expireert | expireert | expireert | expireren | expireren | expireren | |||
verleden (o.v.t.) | expireerde | expireerde | expireerde | expireerde | expireerde | expireerden | expireerden | expireerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal expireren | zult/zal expireren | zult/zal expireren | zult expireren | zal expireren | zullen expireren | zullen expireren | zullen expireren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou expireren | zou expireren | zou(dt) expireren | zoudt expireren | zou expireren | zouden expireren | zouden expireren | zouden expireren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geëxpireerd | hebt geëxpireerd | hebt/heeft geëxpireerd | hebt geëxpireerd | heeft geëxpireerd | hebben geëxpireerd | hebben geëxpireerd | hebben geëxpireerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geëxpireerd | had geëxpireerd | had geëxpireerd | hadt geëxpireerd | had geëxpireerd | hadden geëxpireerd | hadden geëxpireerd | hadden geëxpireerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëxpireerd hebben | zal/zult geëxpireerd hebben | zult/zal geëxpireerd hebben | zult geëxpireerd hebben | zal geëxpireerd hebben | zullen geëxpireerd hebben | zullen geëxpireerd hebben | zullen geëxpireerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëxpireerd hebben | zou geëxpireerd hebben | zou/zoudt geëxpireerd hebben | zoudt geëxpireerd hebben | zou geëxpireerd hebben | zouden geëxpireerd hebben | zouden geëxpireerd hebben | zouden geëxpireerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geëxpireerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geëxpireerd | er is geëxpireerd | |||||||||
verleden | er werd geëxpireerd | er was geëxpireerd | |||||||||
toekomend | er zal geëxpireerd worden | er zal geëxpireerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geëxpireerd worden | er zou geëxpireerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geëxpireerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geëxpireerd worden | geëxpireerd te worden | ||||||||
toekomend | geëxpireerd zullen worden | geëxpireerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geëxpireerd zijn | geëxpireerd te zijn | ||||||||
toekomend | geëxpireerd zullen zijn | geëxpireerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geëxpireerd | wordt geëxpireerd | wordt geëxpireerd | wordt geëxpireerd | wordt geëxpireerd | worden geëxpireerd | worden geëxpireerd | worden geëxpireerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geëxpireerd | werd geëxpireerd | werd geëxpireerd | werdt geëxpireerd | werd geëxpireerd | werden geëxpireerd | werden geëxpireerd | werden geëxpireerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geëxpireerd worden | zult geëxpireerd worden | zult geëxpireerd worden | zult geëxpireerd worden | zal geëxpireerd worden | zullen geëxpireerd worden | zullen geëxpireerd worden | zullen geëxpireerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geëxpireerd worden | zou geëxpireerd worden | zou/zoudt geëxpireerd worden | zoudt geëxpireerd worden | zou geëxpireerd worden | zouden geëxpireerd worden | zouden geëxpireerd worden | zouden geëxpireerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geëxpireerd | bent geëxpireerd | bent/is geëxpireerd | zijt geëxpireerd | is geëxpireerd | zijn geëxpireerd | zijn geëxpireerd | zijn geëxpireerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geëxpireerd | was geëxpireerd | was geëxpireerd | waart geëxpireerd | was geëxpireerd | waren geëxpireerd | waren geëxpireerd | waren geëxpireerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëxpireerd zijn | zult geëxpireerd zijn | zult geëxpireerd zijn | zult geëxpireerd zijn | zal geëxpireerd zijn | zullen geëxpireerd zijn | zullen geëxpireerd zijn | zullen geëxpireerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëxpireerd zijn | zou geëxpireerd zijn | zou/zoudt geëxpireerd zijn | zoudt geëxpireerd zijn | zou geëxpireerd zijn | zouden geëxpireerd zijn | zouden geëxpireerd zijn | zouden geëxpireerd zijn |