• exo·tisch
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitheems’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • met het voorvoegsel exo- en met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen exotisch exotischer
verbogen exotische exotischere
partitief exotisch exotischers -

exotisch

  1. (biologie) vanuit verre vreemde landen, uitheems
    • De mango is een exotische vrucht. 
  2. ongewoon, bijzonder
    • Dat meisje had een exotisch voorkomen. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]