encoderen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van encoderen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		encoderen			te encoderen
	toekomend		zullen encoderen			te zullen encoderen
voltooid	tegenwoordig		geëncodeerd			te geëncodeerd
	toekomend		geëncodeerd zullen			geëncodeerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	encoderend		geëncodeerd			ev. encodeer	mv. verouderd encodeert	encodere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	encodeer	encodeert	encodeert	encodeert	encodeert	encoderen	encoderen	encoderen
verleden (o.v.t.)	encodeerde	encodeerde	encodeerde	encodeerde	encodeerde	encodeerden	encodeerden	encodeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal encoderen	zult/zal encoderen	zult/zal encoderen	zult encoderen	zal encoderen	zullen encoderen	zullen encoderen	zullen encoderen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou encoderen	zou encoderen	zou(dt) encoderen	zoudt encoderen	zou encoderen	zouden encoderen	zouden encoderen	zouden encoderen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij