stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
encoderen
encodeerde
geëncodeerd
zwak -d volledig
  • en·co·de·ren
  • uit het Frans

encoderen

  1. coderen van een direkt bruikbaar signaal in een gecodeerd signaal
     Met de komst van digitale televisie is de beeldkwaliteit vooruitgegaan, maar de ontvangst van de beelden op het beeldscherm is langzamer. Dat komt doordat het signaal door de NPO geëncodeerd (in enen en nullen) bij de kabelaars wordt aangeleverd. Vervolgens wordt het weer gedecodeerd (in beeld en geluid) in het tv-kastje (of decoder) thuis. Dit encoderen en decoderen vergt tijd, waardoor er een vertraging zit in de ontvangst van de beelden.[1]
     Tijdens het experiment werd een muis in een specifieke omgeving geplaatst (de blauwe box op bovenstaande afbeelding). De hersencellen die herinneringen encoderen kregen hier een label (de witte bolletjes) en werden bovendien aangepast zodat ze zouden reageren op licht.[2]
  1.   Weblink bron “Later of eerder juichen dan de buren bij een doelpunt, hoe kan dat?” (17-06-2021), NOS
  2.   Weblink bron
    Lynn Formesyn
    “Onderzoekers planten valse herinneringen in bij muizen” (27-07-2013), Tubantia