emenderen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van emenderen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		emenderen			te emenderen
	toekomend		zullen emenderen			te zullen emenderen
voltooid	tegenwoordig		hebben geëmendeerd			te hebben geëmendeerd
	toekomend		geëmendeerd zullen hebben			geëmendeerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	emenderend		geëmendeerd			ev. emendeer	mv. verouderd emendeert	emendere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	emendeer	emendeert	emendeert	emendeert	emendeert	emenderen	emenderen	emenderen
verleden (o.v.t.)	emendeerde	emendeerde	emendeerde	emendeerde	emendeerde	emendeerden	emendeerden	emendeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal emenderen	zult/zal emenderen	zult/zal emenderen	zult emenderen	zal emenderen	zullen emenderen	zullen emenderen	zullen emenderen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou emenderen	zou emenderen	zou(dt) emenderen	zoudt emenderen	zou emenderen	zouden emenderen	zouden emenderen	zouden emenderen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geëmendeerd	hebt geëmendeerd	hebt/heeft geëmendeerd	hebt geëmendeerd	heeft geëmendeerd	hebben geëmendeerd	hebben geëmendeerd	hebben geëmendeerd
verleden (v.v.t.)	had geëmendeerd	had geëmendeerd	had geëmendeerd	hadt geëmendeerd	had geëmendeerd	hadden geëmendeerd	hadden geëmendeerd	hadden geëmendeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëmendeerd hebben	zal/zult geëmendeerd hebben	zult/zal geëmendeerd hebben	zult geëmendeerd hebben	zal geëmendeerd hebben	zullen geëmendeerd hebben	zullen geëmendeerd hebben	zullen geëmendeerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëmendeerd hebben	zou geëmendeerd hebben	zou/zoudt geëmendeerd hebben	zoudt geëmendeerd hebben	zou geëmendeerd hebben	zouden geëmendeerd hebben	zouden geëmendeerd hebben	zouden geëmendeerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geëmendeerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geëmendeerd				er is geëmendeerd
verleden	er werd geëmendeerd				er was geëmendeerd
toekomend	er zal geëmendeerd worden				er zal geëmendeerd zijn
voorwaardelijk	er zou geëmendeerd worden				er zou geëmendeerd zijn