eenparig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- een·pa·rig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘overeenstemmend, eendrachtig’ voor het eerst aangetroffen in 1277 [1]
- Samenstellende afleiding van een en paar met het achtervoegsel -ig
stellend | |
---|---|
onverbogen | eenparig |
verbogen | eenparige |
partitief | eenparigs |
Bijvoeglijk naamwoord
eenparig
- in eensgezindheid
- Dit eenparige besluit werd na een korte discussie genomen.
- (natuurkunde) zonder verandering in de snelheid naar grootte of richting
- Zonder de invloed van een kracht volhardt een lichaam in een eenparige beweging.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Bijwoord
eenparig
- op eenparige wijze
- Onder invloed van een constante kracht zal een lichaam een eenparig versnelde beweging maken.
Gangbaarheid
- Het woord eenparig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eenparig" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "eenparig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be