eensgezind
- Geluid: eensgezind (hulp, bestand)
- IPA: / ˌensxəˈzɪnt / (3 lettergrepen)
- eens·ge·zind
- genitief van "een gezind" (als met één gezind)
- samenstelling van een en gezind met het invoegsel -s-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | eensgezind | eensgezinder | eensgezindst |
verbogen | eensgezinde | eensgezindere | eensgezindste |
partitief | eensgezinds | eensgezinders | - |
eensgezind
- dezelfde mening en doel hebbend
- - De tweelingbroers waren erg eensgezind en droegen vaak dezelfde kleding.
- - Omdat de leden van de politieke partij geen eensgezinde mening hadden verloren ze de verkiezingen.
1. dezelfde mening hebbend
- Het woord eensgezind staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eensgezind" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be