eenduidig
- een·dui·dig
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘ondubbelzinnig’ voor het eerst aangetroffen in 1939 [1]
- Afgeleid van het Duitse eindeutig
- Samenstellende afleiding van een en de stam van duiden met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | eenduidig | eenduidiger | eenduidigst |
verbogen | eenduidige | eenduidigere | eenduidigste |
partitief | eenduidigs | eenduidigers | - |
eenduidig
- zonder twijfel, wat maar op één manier is uit te leggen, wat maar op één manier is te duiden
- Het bindend studieadvies is niet alleen maar bindend, maar moet ook eenduidig zijn.
1. zonder twijfel
eenduidig
- zonder andere mogelijk uitleg
1. zonder twijfel
- Het woord eenduidig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eenduidig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "eenduidig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ eenduidig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be