• on·mis·ken·baar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onmiskenbaar onmiskenbaarder onmiskenbaarst
verbogen onmiskenbare onmiskenbaardere onmiskenbaarste
partitief onmiskenbaars onmiskenbaarders -

onmiskenbaar

  1. waarover geen twijfel kan bestaan
    • Hij is daarin een onmiskenbaar talent. 
     Zij grossierde niet bepaald in vormen. Met haar benige, tanige en uitgemergelde gestalte was zij meer iemand van duidelijke en consequente lijnen. Maar zij was in haar etherische hardheid onmiskenbaar fascinerend.[1]
     Het was onmiskenbaar een goede tijd voor de hele vrijemarktwereld wanneer zelfs een baviaan, of een chimpansee dus, een vermogen kon vergaren door met aandelen te handelen.[2]

onmiskenbaar

  1. zonder twijfel
    • Hij is onmiskenbaar een groot talent. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 31
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be