duren
- du·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tijd in beslag nemen, voortduren’ voor het eerst aangetroffen in 1220 [1]
- afgeleid van het Franse durer [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
duren /'dyːrə(n)/ |
duurde /'dyːrdə/ |
geduurd /ɣə'dyːrt/ |
zwak -d | volledig |
duren
- absoluut een bepaalde tijd in beslag nemen
1. een bepaalde tijd in beslag nemen
- Het woord duren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "duren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ duren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron nieuwsbegrip.nl“75 jaar vrijheid in Nederland” (2-9-2019), CED-groep
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
duren
- duren; een bepaalde tijd in beslag nemen
vervoeging van |
---|
durar |
duren
- aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van durar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van durar
duren
- duren; een bepaalde tijd in beslag nemen