dril
- dril
- [A] Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gekeperd weefsel’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1] [2] [3] [4]
- [B] Verkorting van mandril [5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dril | drillen |
verkleinwoord | - | - |
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dril | drillen |
verkleinwoord | - | - |
[B] dril
- m (primaten) Mandrillus leucophaeus sterk bedreigde apensoort in Afrika, nauw verwant aan de mandril
- hondsapen, apen van de Oude Wereld, smalneusapen, apen, primaten, zoogdieren, viervoeters, gewervelden, chordadieren, dieren
vervoeging van |
---|
drillen |
dril
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drillen
- Ik dril.
- gebiedende wijs van drillen
- Dril!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drillen
- Dril je?
- Het woord dril staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dril" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dril" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dril op website: Etymologiebank.nl
- ↑ dril op website: Etymologiebank.nl
- ↑ dril op website: Etymologiebank.nl
- ↑ dril op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
dril | driliau |
dril m