Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dril
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gekeperd weefsel’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1]
  • [2] [3] [4] [5]
enkelvoud meervoud
naamwoord dril drillen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dril [6] [7]

  1. m (primaten) Mandrillus leucophaeus   een van de meest bedreigde apensoorten van Afrika. De dril is nauw verwant aan de mandril en heeft ook een vergelijkbaar uiterlijk, maar niet het kleurrijke gezicht dat zo kenmerkend voor mandrilmannetjes is
  2. o (kleding) stevige gekeperde stof
  3. lillende gelei
  4. (kookkunst) gestold vleesnat
Hyperoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
drillen

dril

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drillen
    • Ik dril. 
  2. gebiedende wijs van drillen
    • Dril! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drillen
    • Dril je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen


Welsh

enkelvoud meervoud
 dril   driliau 

Zelfstandig naamwoord

dril m

  1. boor