• dra·ge·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dragelijk dragelijker dragelijkst
verbogen dragelijke dragelijkere dragelijkste
partitief dragelijks dragelijkers -

dragelijk

  1. van iets dat het niet leuk, maar toch ook niet rampzalig is
    • Borhave werd met duidelijke cijfers uitgeschakeld: 33-20. Pijnlijk? "Het verschil had ook twintig doelpunten kunnen zijn, dit was nog dragelijk. VOC is gewoon te goed voor ons. Wij hadden top moeten zijn en zij niet helemaal optimaal. Dat was helaas niet het geval." [1] 
    • Vier van de restaurants die werden verwoest door de aardbeving hebben hier opnieuw hun deuren geopend. Luigi Bucci verloor zijn vijftig jaar oude hotel-restaurant Il Castagneto. Hij is blij weer aan het werk te kunnen. "Dat maakt het wachten dragelijk, of nou ja: dragelijker." [2] 
    • Al het natuurschoon en de fijne contacten met de andere families maakte het wachten op de hereniging met Raymond dragelijk. Maar het ging natuurlijk om die ontmoeting. [3] 
92 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]