doubleren
- dou·ble·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verdubbelen’ voor het eerst aangetroffen in 1581 [1]
- afgeleid van het Franse doubler (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
doubleren |
doubleerde |
gedoubleerd |
zwak -d | volledig |
doubleren overgankelijk [3]
- (onderwijs) (een leerjaar) nogmaals doorlopen, blijven zitten
- (spel) de inzet verdubbelen
- (kleding) voeren (voering aanbrengen)
- (schilderkunst) schilderij voorzien van een steunend doek aan de achterkant van dat schilderij
- Het woord doubleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doubleren" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "doubleren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ doubleren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be