doorloop
- Geluid: dóórloop (hulp, bestand)
- IPA: / ˈdorlop / (2 lettergrepen); /'do̝rlop/
- Geluid: doorlóóp (hulp, bestand)
- IPA: / dorˈlop / (2 lettergrepen); /do̝rˈlop/
- door·loop
- zn: naamwoord van handeling van dóórlopen ww , op te vatten als samenstelling van door bw en loop zn [1]
- ww: doorlopen ww zonder de uitgang -en
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doorloop | doorlopen |
verkleinwoord | doorloopje | doorloopjes |
de dóórloop m
- het in zijn geheel zonder onderbreking doornemen van een toneel- of muziekstuk.
- We hebben gisteren een eerste doorloop van het stuk gedaan, waaruit bleek dat er nog veel te verbeteren valt.
- (medisch) diarree
- doorgang, gangpad
vervoeging van |
---|
doorlopen |
dóórloop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorlopen
- ... dat ik dóórloop.
- Vergelijk loop door.
vervoeging van |
---|
doorlopen |
doorlóóp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorlopen
- Ik doorloop.
- gebiedende wijs van doorlopen
- Doorloop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorlopen
- Doorloop je?
- Het woord doorloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doorloop" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be