• door·lo·per
enkelvoud meervoud
naamwoord doorloper doorlopers
verkleinwoord doorlopertje doorlopertjes

de doorloperm

  1. een type schaats.
  2. (spel) een type puzzel waar woorden achtereenvolgens doorlopen, zonder zwarte/onderbrekende vakjes.
  3. iemand die doorloopt
  4. een postzegel waarbij de afbeelding doorloopt naar een naburige zegel
98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]