doordrinken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doordrinken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doordrinken | door te drinken | ||||||
toekomend | zullen doordrinken door zullen drinken |
te zullen doordrinken door te zullen drinken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgedronken | te hebben doorgedronken | ||||||
toekomend | doorgedronken zullen hebben | doorgedronken te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doordrinkend | doorgedronken | ev. drink door |
mv. verouderd drinkt door |
drinke door (bijzin) doordrinke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | drink door | drinkt door | drinkt door | drinkt door | drinkt door | drinken door | drinken door | drinken door | |
verleden (o.v.t.) | dronk door | dronk door | dronk door | dronk door | dronk door | dronken door | dronken door | dronken door | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doordrinken | zult/zal doordrinken | zult/zal doordrinken | zult doordrinken | zal doordrinken | zullen doordrinken | zullen doordrinken | zullen doordrinken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doordrinken | zou doordrinken | zou(dt) doordrinken | zoudt doordrinken | zou doordrinken | zouden doordrinken | zouden doordrinken | zouden doordrinken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doordrink | doordrinkt | doordrinkt | doordrinkt | doordrinkt | doordrinken | doordrinken | doordrinken | |
verleden (o.v.t.) | doordronk | doordronk | doordronk | doordronk | doordronk | doordronken | doordronken | doordronken | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doordrinken door zal drinken |
zult/zal doordrinken door zult/zal drinken |
zult/zal doordrinken door zult/zal drinken |
zult doordrinken door zult drinken |
zal doordrinken door zal drinken |
zullen doordrinken door zullen drinken |
zullen doordrinken door zullen drinken |
zullen doordrinken door zullen drinken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doordrinken door zou drinken |
zou doordrinken door zou drinken |
zou(dt) doordrinken door zou(dt) drinken |
zoudt doordrinken door zoudt drinken |
zou doordrinken door zou drinken |
zouden doordrinken door zouden drinken |
zouden doordrinken door zouden drinken |
zouden doordrinken door zouden drinken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgedronken | hebt doorgedronken | hebt/heeft doorgedronken | hebt doorgedronken | heeft doorgedronken | hebben doorgedronken | hebben doorgedronken | hebben doorgedronken | |
verleden (v.v.t.) | had doorgedronken | had doorgedronken | had doorgedronken | hadt doorgedronken | had doorgedronken | hadden doorgedronken | hadden doorgedronken | hadden doorgedronken | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgedronken hebben | zal/zult doorgedronken hebben | zult/zal doorgedronken hebben | zult doorgedronken hebben | zal doorgedronken hebben | zullen doorgedronken hebben | zullen doorgedronken hebben | zullen doorgedronken hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgedronken hebben | zou doorgedronken hebben | zou/zoudt doorgedronken hebben | zoudt doorgedronken hebben | zou doorgedronken hebben | zouden doorgedronken hebben | zouden doorgedronken hebben | zouden doorgedronken hebben |