doodschrikken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doodschrikken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doodschrikken | dood te schrikken | ||||||
toekomend | zullen doodschrikken dood zullen schrikken |
te zullen doodschrikken dood te zullen schrikken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | doodgeschrokken | te doodgeschrokken | ||||||
toekomend | doodgeschrokken zullen | doodgeschrokken te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doodschrikkend | doodgeschrokken | ev. schrik dood |
mv. verouderd schrikt dood |
schrikke dood (bijzin) doodschrikke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | schrik dood | schrikt dood | schrikt dood | schrikt dood | schrikt dood | schrikken dood | schrikken dood | schrikken dood | |
verleden (o.v.t.) | schrok dood | schrok dood | schrok dood | schrok dood | schrok dood | schrokken dood | schrokken dood | schrokken dood | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doodschrikken | zult/zal doodschrikken | zult/zal doodschrikken | zult doodschrikken | zal doodschrikken | zullen doodschrikken | zullen doodschrikken | zullen doodschrikken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doodschrikken | zou doodschrikken | zou(dt) doodschrikken | zoudt doodschrikken | zou doodschrikken | zouden doodschrikken | zouden doodschrikken | zouden doodschrikken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doodschrik | doodschrikt | doodschrikt | doodschrikt | doodschrikt | doodschrikken | doodschrikken | doodschrikken | |
verleden (o.v.t.) | doodschrok | doodschrok | doodschrok | doodschrok | doodschrok | doodschrokken | doodschrokken | doodschrokken | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doodschrikken dood zal schrikken |
zult/zal doodschrikken dood zult/zal schrikken |
zult/zal doodschrikken dood zult/zal schrikken |
zult doodschrikken dood zult schrikken |
zal doodschrikken dood zal schrikken |
zullen doodschrikken dood zullen schrikken |
zullen doodschrikken dood zullen schrikken |
zullen doodschrikken dood zullen schrikken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doodschrikken dood zou schrikken |
zou doodschrikken dood zou schrikken |
zou(dt) doodschrikken dood zou(dt) schrikken |
zoudt doodschrikken dood zoudt schrikken |
zou doodschrikken dood zou schrikken |
zouden doodschrikken dood zouden schrikken |
zouden doodschrikken dood zouden schrikken |
zouden doodschrikken dood zouden schrikken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |