djakken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van djakken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		djakken			te djakken
	toekomend		zullen djakken			te zullen djakken
voltooid	tegenwoordig		hebben gedjakt			te hebben gedjakt
	toekomend		gedjakt zullen hebben			gedjakt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	djakkend		gedjakt			ev. djak	mv. verouderd djakt	djakke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	djak	djakt	djakt	djakt	djakt	djakken	djakken	djakken
verleden (o.v.t.)	djakte	djakte	djakte	djakte	djakte	djakten	djakten	djakten
toekomend (o.t.t.t.)	zal djakken	zult/zal djakken	zult/zal djakken	zult djakken	zal djakken	zullen djakken	zullen djakken	zullen djakken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou djakken	zou djakken	zou(dt) djakken	zoudt djakken	zou djakken	zouden djakken	zouden djakken	zouden djakken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gedjakt	hebt gedjakt	hebt/heeft gedjakt	hebt gedjakt	heeft gedjakt	hebben gedjakt	hebben gedjakt	hebben gedjakt
verleden (v.v.t.)	had gedjakt	had gedjakt	had gedjakt	hadt gedjakt	had gedjakt	hadden gedjakt	hadden gedjakt	hadden gedjakt
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedjakt hebben	zal/zult gedjakt hebben	zult/zal gedjakt hebben	zult gedjakt hebben	zal gedjakt hebben	zullen gedjakt hebben	zullen gedjakt hebben	zullen gedjakt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedjakt hebben	zou gedjakt hebben	zou/zoudt gedjakt hebben	zoudt gedjakt hebben	zou gedjakt hebben	zouden gedjakt hebben	zouden gedjakt hebben	zouden gedjakt hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gedjakt worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gedjakt				er is gedjakt
verleden	er werd gedjakt				er was gedjakt
toekomend	er zal gedjakt worden				er zal gedjakt zijn
voorwaardelijk	er zou gedjakt worden				er zou gedjakt zijn
lijdende vorm gedjakt worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gedjakt worden			gedjakt te worden
	toekomend		gedjakt zullen worden			gedjakt te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gedjakt zijn			gedjakt te zijn
	toekomend		gedjakt zullen zijn			gedjakt te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gedjakt	wordt gedjakt	wordt gedjakt	wordt gedjakt	wordt gedjakt	worden gedjakt	worden gedjakt	worden gedjakt
verleden (o.v.t.)	werd gedjakt	werd gedjakt	werd gedjakt	werdt gedjakt	werd gedjakt	werden gedjakt	werden gedjakt	werden gedjakt
toekomend (o.t.t.t.)	zal gedjakt worden	zult gedjakt worden	zult gedjakt worden	zult gedjakt worden	zal gedjakt worden	zullen gedjakt worden	zullen gedjakt worden	zullen gedjakt worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gedjakt worden	zou gedjakt worden	zou/zoudt gedjakt worden	zoudt gedjakt worden	zou gedjakt worden	zouden gedjakt worden	zouden gedjakt worden	zouden gedjakt worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gedjakt	bent gedjakt	bent/is gedjakt	zijt gedjakt	is gedjakt	zijn gedjakt	zijn gedjakt	zijn gedjakt
verleden (v.v.t.)	was gedjakt	was gedjakt	was gedjakt	waart gedjakt	was gedjakt	waren gedjakt	waren gedjakt	waren gedjakt
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedjakt zijn	zult gedjakt zijn	zult gedjakt zijn	zult gedjakt zijn	zal gedjakt zijn	zullen gedjakt zijn	zullen gedjakt zijn	zullen gedjakt zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedjakt zijn	zou gedjakt zijn	zou/zoudt gedjakt zijn	zoudt gedjakt zijn	zou gedjakt zijn	zouden gedjakt zijn	zouden gedjakt zijn	zouden gedjakt zijn