dikkig
- dik·kig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dikkig | dikkiger | dikkigst |
verbogen | dikkige | dikkigere | dikkigste |
partitief | dikkigs | dikkigers | - |
dikkig [1]
- een beetje dik, wat dik
- 'Waar het mij om gaat: als iemand dikkig is, moet je dat dan tegen hem/haar zeggen? Ik vind dat het tot onze beschaving hoort om maar niet alles te zeggen wat je voor de mond komt. Het is al erg genoeg dat het op social media gebeurt. Ik vind dat een voorbeeld van onbeschaafd gedrag, waar we met z’n allen helemaal niet trots op moeten zijn. Je kwetst mensen. Waarom zou je dat doen? Omdat het jou oplucht?' [2]
- De gin-tonic arriveert en ik proost met mezelf. Tegelijkertijd verschijnt nog een Oostblokvader, met een dikkig zoontje en een CR7-voetbal. In het zwembad is besloten om – Oostblokkers onder elkaar – te gaan volleyballen. [3]
- Het woord dikkig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dikkig" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf CATHERINE KEYL 16 aug. 2017 'We moeten niet alles zeggen wat ons voor de mond komt'
- ↑ Tubantia Paul de Leeuw 12-08-17 Nerveus op zonnig Madeira
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be